Planta 14
Victor Manuel
Planta 14
Het nummer gaat heel langzaam arpeggiërend
Op de veertiende verdieping van de mijnschacht
In de gele namiddag zijn drie mannen niet teruggekeerd
Er zijn sirenes, geklaag, samengevoegde zuchten bij de ingang van de schacht
Twee vrouwen in rouw verlangen naar twee lichamen
En een moeder die in stilte haar agonische gedachten herkauwt: 'Het is de derde!'
Om tien uur weerkaatst de heldere maan op de ringen van de net aangekomen patroon
Met hoed, ernst en zijn saaie gebaar
Hij is de eerste geweest, er zullen gouverneurs, burgemeesters, ingenieurs komen
Zij zullen proberen de vermoedelijke weduwe te redden die in haar zakdoek bijt
Zij zullen niet weten hoe ze de moeder moeten benaderen die hen met droge ogen aankijkt
Om twaalf uur kijkt de patroon op zijn horloge, de anderen zijn al vertrokken
En in een nieuwe alinea zal hij een verveling uitdrukken terwijl hij denkt: 'maar, waar zijn deze?'
Er is een nieuwe ploeg brandweermannen aangekomen
En om tien voor één zal de nacht de eerste dode zien
Zittend op de grond maken de mijnwerkers het kruis en vervloeken God
Wie had gedacht dat de herhaalde tragedie hen zou verrassen
Soms kijkt de dapperste hem met samengeknepen tanden strak aan
En de patroon met hoed heeft twee politieagenten naast zich, geen zorgen
Drie trage uren verstrijken en bij het licht van de bange zaklampen
De priester met zijn tranen verbindt de handen van de tweede op zijn borst
En een vijftienjarige jongen, terwijl hij machteloos huilt, omarmt een boom
En de chauffeur van de patroon met zijn pet voelt zich buitengesloten
Hij is een voorzichtige man, goed getemd
De dauw heeft tot op het bot doordrongen wanneer de derde naar buiten komt
Die met een grijs-blauwe glimlach de dageraad ontvangt
En met stemmen omhelzen de mijnwerkers elkaar
En een van hen, de meest woeste, huilt op de grond omdat hij niet naar de patroon wil gaan.