Cien Días
Ismael Serrano
Honderd Dagen
Als een nieuwe maan,
als de metro van Madrid,
zwarte als een gaatje
of een studenten-september.
Als de zekerheid dat je niet van me droomt,
was dat café zo zwart
waar de vervloekten zich verstoppen
van de ochtenden,
vande krantenbezorgers,
vande zonnestralen,
vande liefde van de naaste.
Daar vond ik haar.
Als een suïcider die zich
over de afgrond leunt,
verzamelt ze vervloekingen
op de aluminium bar.
Haar ogen trilden
van de rook van duizend sigaretten
die ze rookte met een kerel
die haar had gekust,
haar een ochtend achterliet
slapend tussen de duinen van zijn bed,
weg met een ander in de vroege ochtend.
Zo vond ik haar.
Iemand vertelde me dat ze al honderd dagen
opgesloten zat in dat café,
om vuur of een aanwijzing vroeg
om de weg te vinden
naar het licht in het labyrint,
de kaart waar het verborgen is,
de zee waar de beloftes branden,
waar je vaak schipbreuk leed.
Honderd dagen zich verstoppen voor de grijze
lucht van maart en zijn files,
mist inademend door haar neus,
dromend van jou in de toiletten,
zwerend niet levend naar buiten te komen,
alle uitgangen verzegelend,
zoekend in een zee van gin
een strand om op te stranden.
Ze kuste een glas vol
met as, keek me aan,
ze gaf me de rook van haar handen,
ik rook het. In ruil vertelde ik haar
dat de stad
op haar wachtte,
buiten regende het kamperfoelie,
het zomer kwam eraan,
wat zou er van ons worden
als ze besloot niet met me mee te komen,
om naar buiten te gaan en de dageraad
en zijn moordenaars uit te dagen.
Zo sprak ik met haar.
Ze glimlachte moe en verloren,
opende haar blauwe mond.
Ze kuste opnieuw het glas,
vertrok en al haar licht
werd verslonden door de deur van een toilet
waar zielenloze vrouwen je naar de afgrond duwen.
Het zullen honderd en één dagen zijn
opgesloten in de duisternis van dit café,
ik ging de straat op en vergat te betalen.
En ik vertrok.