Die Stimme Im Sturm
Sopor Aeternus
De Stem in de Storm
Aan de grenzen van dit rijk
zwerft een bard door het land.
Ze kwam met de wind en volgde de morgen,
de vrijheid van de muzikanten is ver van zorgen...
zo vond ze het kasteel aan de rand van de klif
en had de tekens niet herkend:
de duisternis van de lucht, het lied van de storm,
dat haar waarschuwde om te vluchten en nooit terug te keren.
Maar ze stapte door de poorten, om te zien en te horen...
van wie zou dit kasteel aan de klif zijn?
Ze vond lege gangen en eenzame zalen,
stil en verlaten, donker en koud.
Het was alsof een vloek al het leven had verbannen,
en ze voelde al de hand van de angst,
toen ze stappen hoorde, als in de verte vervaagd,
en zag ze in het licht daar niet een gestalte?
En ze volgde de schaduw omhoog in de toren,
hoog boven de klif, in de woedende storm...
en ze bleef plotseling midden in haar stap staan,
toen uit schaduw en duisternis een man voor haar verscheen.
Schrik doorstak haar en angstig aarzelen,
maar het licht van zijn ogen trok haar in zijn ban,
en met donkere golven die hem omgaven,
leek hij zich te verkwikken aan haar ontzetting...
voordat hij zacht begon te spreken
en vroeg of ze haar treurigste lied voor hem zong.
Maar hoe zacht zijn stem ook in haar klonk,
het was als een zwaard dat haar hart doorboorde,
Dus greep ze de luit, met pijn in haar blik
en voegde zich zo in haar donkere gezicht.
Ze liet de snaren voor hem klinken
en begon een lied over tranen en woede.
De klank van haar stem vulde de ruimtes,
en haar zilveren zang schilderde glazen dromen,
wakend wat in de eeuwige slaap anders rust;
ja, zelfs koude steen huilde tranen van bloed...
en net als kleuren uit woorden en klank,
weefde een licht haar, dat zelfs het diepste donker doordrong.
Maar één ding bleef onberoerd koud:
dit gezicht en de blik van die donkere gestalte.
Dus vroeg ze uiteindelijk met trillende stem:
"Welch grausames Schicksal schli..."