24
Onverbiddelijk verstrijkt de tijd, wat overblijft zijn alleen onze eenzaamheid
Vandaag leun ik op een dag. Hij pakt zijn koffer en zijn laatste afscheid is net als gisteren, hij trekt zich terug en huilt, terwijl ik in mijn onoplettendheid naar morgen kijk. Mijn ogen zijn vol en mijn handen zijn gebonden aan mijn gezicht.
Mijn lippen zijn op slot, vaarwel vandaag!.. jij bent ook een reiziger in mijn verleden en je bent moe van 24, ga maar rusten, mijn morgen wacht bij de deur en het is tijd voor het laatste afscheid.
In mijn haar verborgen, wit als sneeuw en in mijn ogen altijd haast. Paniek, tussen vage foto's was ik altijd een klein kind, een gast op een andere dag en het was zo koud elke voorbijgaande gisteren. Net als jij waren die oude dagen die gingen, in de duisternis van je verleden waren het mijn herinneringen, maar ik kon ze niet meer vinden, ik stuurde altijd groeten naar degene die achterbleef, ik had geen bewijs voor morgen, ik huilde met mijn reizigers, niemand was ooit een gast, dat begreep ik. In de herfst werden de winden moordenaars, alle bladeren stierven, de regen nam de tranen mee, en de winden werden zielen die langzaam waaiden. Elke gisteren huilde stilletjes zoals jij.
(x4)
Mijn lippen zijn op slot, vaarwel vandaag, jij bent ook een reiziger, in mijn verleden ben je een vraag en je bent moe van 24, ga maar rusten, mijn morgen wacht bij de deur en het is tijd voor het laatste afscheid.
Onverbiddelijk verstrijkt de tijd, wat overblijft zijn alleen onze eenzaamheid.
In de spiegels kan ik mijn beslagen gezicht niet meer zien, en in de wiskunde van optimisme hield ik een gele roos vast. Mijn dromen zijn verdwenen, die ik op de grond had gelegd, er was er geen enkele, ik was de enige vreemdeling in huis, en een leugenachtige kaars was de opkomende zon. Mijn verwelkte glimlach was het einde van de plundering, wat overbleef was een foto, een pasfoto van een lachend kind, terwijl ik naar mijn gezicht keek, huilde ik, terwijl ik mezelf onder ogen kwam, vocht ik met mijn imperfecties, ik werd uitgesteld naar morgen. Ik werd afgewezen, mijn ogen gaven de vertrekkende reiziger een afscheid en ze zeiden hallo tegen de komende, deze eenzame tong van mij, die rondzwierf, mijn handen waren bedelaars, was dit het laatste moment van de laatste herfstblad, de laatste glimlach die de adem in mijn lichaam trok, was de herfst. De herfst gaf een glimlach aan de dag, verborgen bleef elke gebroken vluchtige emotie, wij zijn vreemdelingen die van gisteren naar morgen willen gaan.
Onverbiddelijk verstrijkt de tijd, wat overblijft zijn alleen onze eenzaamheid.
(x4)
Mijn lippen zijn op slot, vaarwel vandaag, jij bent ook een reiziger, in mijn verleden ben je een vraag en je bent moe van 24, ga maar rusten, mijn morgen wacht bij de deur en het is tijd voor het laatste afscheid.
Eenzaamheid was een vreemdeling die ik mijn hele leven niet kende; nu worden we samen wakker elke nieuwe dag, we schrijven twee eenzame liedjes, we zijn moe, heel moe, heel moe...