Frühling
Nargaroth
Lente
De leeuwerik klaagt zijn hoopgezang,
vergeten maakt de oude pijn.
Ik luister in tranen naar de lentegeluid,
de liefde na de diep-koude nacht.
De klaagzang van de kraaien bereikt mijn oor niet,
ik rukte het uit mijn klagend geweten.
Ik vermoordde alle schaduwen voorgoed,
die me ooit in afgronden trokken.
Ook heb ik het roestige mes,
wel onder de kersenboom begraven
en heb de demon van wraak
in mijn dromen verslagen.
Opdat het in zijn wortels warm is,
als een dood kind dat slaapt.
En niet een oude, treurige pijn wekt,
waarmee ik de jonge liefde straft.
De bloesems van de kersen vallen,
als witte tranen op mij neer.
Als een teken dat ik nu ben
ontwaken uit de slaap in een vochtig-koud graf.