Gesù Bambino
Lucio Dalla
Jezus Kind
Hij zei dat hij een knappe man was en kwam,
Hij kwam uit de zee...
Hij sprak een andere taal, maar,
Hij wist te beminnen.
En die dag nam hij mijn moeder,
Op een mooi grasveld... ah,
Het zoetste uur,
Voor hij werd vermoord.
Zo bleef zij alleen in de kamer,
De kamer aan de haven...
Met het enige jurkje,
Elke dag korter.
En hoewel ze de naam niet wist,
En ook het land niet...
Herkenning kwam meteen, (ze wachtte op me als een liefdesgave)
Juist in de laatste maand. (vanaf de eerste maand)
Ze werd zestien jaar,
Die dag mijn moeder...
De stoffen van de herberg
Zong ze als een wiegelied.
En me vasthoudend aan haar borst die wist, wist,
Wist van de zee...
De Maagd speelde, (speelde de vrouw)
Met het kind dat gewiegd moest worden.
En misschien was het voor de lol,
Of misschien uit liefde...
Dat ze me wilde noemen,
Zoals onze Heer.
Van haar korte leven, de herinnering,
De grootste herinnering...
Is alles in deze naam
Die ik met me meedraag.
En nog steeds terwijl ik vloek en wijn drink... (en nog steeds terwijl ik kaarten speel en wijn drink)
Voor de dieven en de hoeren ben ik, (voor de mensen van de haven noem ik mezelf)
Jezus kind.
En nog steeds terwijl ik vloek en wijn drink... (en nog steeds terwijl ik kaarten speel en wijn drink)
Voor de dieven en de hoeren ben ik, (voor de mensen van de haven noem ik mezelf)
Jezus kind.