Juan Albañil
Cheo Feliciano
Juan de Bouw
(Goed, familie, dit is een waar verhaal,
en het gebeurt al een tijdje, en de man daar.)
Juan de Bouw, het gebouw dat je hebt neergezet,
met al het harde werk dat je deed,
het is gesloten, het is verzegeld,
het is verboden voor jou, Juan de Bouw.
Omdat het zondag is, wandelt Juan de Bouw over de boulevard
en kijkt rond naar alles wat hij heeft gebouwd,
hotels, appartementen, zoveel luxe,
en nu, omdat hij geen lid is, kan hij niet naar binnen.
Juan de Bouw kan niet naar binnen, kan niet naar binnen.
Juan de Bouw, buurman.
Hoeveel heeft hij gedroomd van de beloofde gelijkheid,
Juan de Bouw. Maar vertel je kinderen
dat er in het cement geen toekomst is.
Omdat het zondag is, wandelt Juan de Bouw over de boulevard
en huilt terwijl hij kijkt naar alles wat hij heeft gebouwd,
verlangend naar het onbelangrijke
dat degene die werkt heeft als hij klaar is,
deze die werkt heeft als hij klaar is.
Juan de Bouw kan niet naar binnen.
Refrein:
Op de steigers, droomt hij, droomt hij,
Juan de Bouw, van de dag van gelijkheid.
Maar hoeveel appartementen bouwt die man,
en morgen is het dezelfde deur, daar vluchten ze weer van,
ja, ja.
En op de steigers van het leven, met palen van broederschap,
bouwen we op een dag het huis van gelijkheid, dat zeg ik.
(Refrein)
En in dat huis, dames en heren,
zal er nooit onderscheid zijn, mensen van alle kleuren,
met Juan de Bouw, kan iedereen naar binnen.
(Refrein)
(Neem die schop, gooi mortel, geef me die emmer,
breek je rug, Boricua, zo gaat dat.)
(Refrein)
Omdat het zondag is, wandelt Juan de Bouw door de hele stad,
en zijn kinderen vragen hem, Papi, naar dat grote gebouw,
waarom kan ik daar niet naar binnen?
(Refrein)
De rumba, de rumba en de rumba van het bestaan,
danst de mensheid, ook al doet het pijn aan het geweten,
zoals Juan de Bouw, dit is de ongelijkheid.
Gezegend! Arbeider, dappere Juan de Bouw,
hoor, man, die het hoofd biedt aan het lot.
Dat is hij, dat is hij, dat is hij.
(Refrein)
Van zeven tot vier, jongens, een half uur, om te lunchen,
met vlees en armen,
de handen vol met eelt al, maar...
(Refrein)
Juan de Bouw, vandaag zeg ik je dat die dag zal komen,
tijd zal getuige zijn, wat van jou is, zal van jou zijn,
kijk, en van niemand anders.
(Refrein)
(Definitief, Juan de Bouw,
voor mij ben jij een heer.)